Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9081

Datum uitspraak2006-08-30
Datum gepubliceerd2006-09-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/3965
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beoordeling. Beoordeling van de functie-uitoefening op slechts die onderdelen van de functie die extra aandacht behoeven, verdraagt zich niet met het begrip 'uitoefening van de functie' zoals opgenomen in artikel 15:37 van de ARU. Ingevolge dit artikel dient het functioneren in volle omvang in ogenschouw te worden genomen. .


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 05/3965 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 30 augustus 2006 inzake [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 oktober 2005, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 31 maart 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder, op grond van artikel 15:37, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU) in samenhang met hoofdstuk 15x van de Uitvoeringsregelingen Utrecht (URU), de op 30 maart 2005 opgestelde beoordeling ten aanzien van eisers functioneren in 2004, vastgesteld. 1.2 Bij besluit van 8 juni 2006 heeft verweerder het besluit van 14 oktober 2005 gewijzigd in die zin dat de waardering voor resultaatafspraak 4 is gewijzigd van het cijfer 6 in het cijfer 7. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat zulks geen gevolgen heeft voor de eindscore (5). 1.3 De rechtbank heeft partijen op 15 juni 2006 medegedeeld het tegen het besluit van 14 oktober 2005 ingestelde beroep van eiser, ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, mede gericht te achten tegen het besluit van 8 juni 2006. 1.4 Het geding is behandeld ter zitting van 6 juli 2006, waar eiser niet is verschenen. Namens verweerder is verschenen mr A.H.J. Visser en [leidinggevende], beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht. Overwegingen Feiten 2.1 Eiser is werkzaam in de functie van [functienaam] van de gemeente Utrecht. 2.2 Op 18 maart 2004 zijn voor het beoordelingsjaar 2004 zogenoemde resultaatafspraken gemaakt tussen eiser en zijn leidinggevende, unithoofd [unitnaam]. Blijkens het bij de gedingstukken gevoegde formulier "Resultaatafspraken" (waarin de gemaakte afspraken zijn vastgelegd) dient erop te worden gelet dat de resultaatafspraken specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn. Deze eisen worden kortweg aangeduid met SMART. Op 27 oktober 2004 heeft eiser in een gesprek met zijn leidinggevende resultaatafspraak 1, die betrekking heeft op de in 2004 te behalen productie, eenzijdig opgezegd. Desgevraagd heeft eiser zijn standpunt dienaangaande schriftelijk gemotiveerd per e-mail van 21 januari 2005. 2.3 Op 8 maart 2005 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden, waarna eiser bij geschrift van dezelfde datum (op 30 maart 2005 aan verweerder ter hand gesteld) zijn zienswijze heeft gegeven met betrekking tot hetgeen hem in het beoordelingsgesprek is voorgehouden. Een en ander heeft er uiteindelijk toe geleid dat de beoordeling op 30 maart 2005 is vastgesteld middels ondertekening door het bevoegd gezag van het zogenoemde "Beoordelingsformulier DSO". Blijkens dat formulier is eiser beoordeeld op een vijftal resultaatafspraken. Die afspraken hebben betrekking op het aantal geschreven uren in relatie tot het aantal af te handelen dossiers (resultaatafspraak 1), de wijze van documenteren en meer in het bijzonder het bijhouden van werkstaten (resultaatafspraak 2), het wegwerken van de oude werkvoorraad en het tijdig melding maken van dossiers ouder dan 1 jaar alsmede van gevoelige dossiers (resultaatafspraak 3), het volgen van afdelingsbrede bijeenkomsten of vakgerichte trainingen en cursussen (resultaatafspraak 4), en het inwerken van een tweetal collega's op een zodanige wijze dat zij vóór 1 januari 2005 het werkpakket behorende bij de functie van [functienaam] beheersen (resultaatspraak 5). Bij het primaire besluit heeft verweerder na een gemotiveerde beoordeling van de werkzaamheden over de in geding zijnde periode aan elk van de resultaatafspraken een waardering toegekend, uitgedrukt in een rapportcijfer. Het betreft achtereenvolgens de cijfers 4 ("onvoldoende"), 5 ("bijna voldoende"), 4, 6 ("voldoende") en 6.Op het "Beoordelingsformulier DSO" is een 13-tal voor de uitoefening van de functie benodigde competenties opgesomd, waarbij telkens is aangegeven of daarover afspraken moeten worden gemaakt in een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP). Ten aanzien van twee van de competenties is geoordeeld dat nadere afspraken noodzakelijk zijn. Tevens is op het formulier een drietal specifieke kennisgebieden vermeld, waarbij door verweerder is aangeven of eiser in voldoende mate over de benodigde kennis en ervaring beschikt. Ten aanzien van geen van deze kennisgebieden is het door verweerder nodig geoordeeld afspraken te maken in een POP. Onder het kopje "Samenvattend eindoordeel en eindscore" is een korte samenvatting gegeven en is de eindscore bepaald op het cijfer 5. 2.4 Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling en - kort gezegd - aangegeven dat die beoordeling geen objectiveerbaar en op concrete feiten gestoeld beeld geeft van zijn functioneren. Eiser is voorts van oordeel dat de afgesproken resultaten wel degelijk zijn bereikt. Verweerder zou naar het oordeel van eiser bovendien de beoordeling ten onrechte hebben beperkt tot de gemaakte resultaatafspraken. 2.5 Na een adviesverzoek van verweerder heeft [directeur], bij brief van 9 augustus 2005 de Commissie van Advies Beoordeling Ambtenaren (hierna: de commissie) - onder overlegging van diverse bescheiden - gemotiveerd geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. 2.6 Op 20 september 2005 heeft de commissie verweerder geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren voor zover het zich richt tegen de waardering van resultaatafspraak 4 en het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het beroep ongegrond verklaard, waarbij het advies van de commissie ten aanzien van resultaatafspraak 4 niet is overgenomen, althans is nagelaten een nadere motivering te geven van de waardering ten aanzien van bedoeld onderdeel van de beoordeling. 2.7 Bij besluit van 8 juni 2006 heeft verweerder (hangende beroep) het besluit van 14 oktober 2005 gewijzigd en de score voor resultaatafspraak 4 alsnog gewijzigd van 6 ("voldoende") in 7 ("ruim voldoende"). Standpunten van partijen 2.8 Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de resultaatafspraken niet voldoen aan de hiervoor omschreven SMART-norm. Resultaatafspraak 1 is onvoldoende meetbaar. Eiser heeft de 1454 uur die hij in het tijdschrijfsysteem heeft geschreven besteed aan dossiers die hij daadwerkelijk in 2004 onderhanden had. De tijd die hij in 2004 heeft besteed aan de administratieve afhandeling van de in 2003 gereed gekomen dossiers valt daar buiten. Omdat niet per dossier wordt geregistreerd is het voor de beoordelaar niet mogelijk te bepalen hoeveel uren daadwerkelijk aan elk afgehandeld dossier is besteed. Ten aanzien van resultaatafspraak 2 stelt eiser dat verweerder de score onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij documenteert zijn zaken goed en verwerkt zijn bevindingen in werkstaten. Dat zijn werkwijze in strijd zou zijn met gemaakte afspraken is eiser niet bekend. Concrete voorbeelden dat zijn werk niet zou voldoen heeft verweerder niet gegeven. Ten aanzien van resultaatafspraak 4 stelt eiser dat, alhoewel het resultaat is bereikt, deze afspraak slechts is gewaardeerd met een 6. De commissie heeft geadviseerd dit bezwaar gegrond te verklaren. Verweerder is zonder nadere motivering afgeweken van dit advies. Ten aanzien van resultaatafspraak 5 stelt eiser zich op het standpunt dat het cijfer 6 apert onvoldoende is, nu hij volledig aan de gemaakte afspraak heeft voldaan. Gelet op het vorenstaande berust de eindscore 5 ("bijna voldoende") eveneens op ontoereikende gronden. 2.9 Verweerder benadrukt dat eiser op 18 maart 2004 heeft ingestemd met de gemaakte resultaatafspraken en derhalve nu - achteraf - niet kan betogen dat deze afspraken onvoldoende SMART zijn. Ten aanzien van resultaatafspraak 1 stelt verweerder dat uit de bevindingen van de commissie duidelijk blijkt dat eiser de afgesproken productie niet heeft gehaald. Hetgeen eiser opmerkt ten aanzien van de meetbaarheid doet daar niet aan af. Ten aanzien van resultaatafspraak 2 stelt verweerder dat eiser er vele malen op is gewezen dat zijn manier van documenteren niet overeenkomt met hetgeen is afgesproken. Aan eiser is voldoende duidelijk gemaakt op welke wijze zijn eigen werkwijze afwijkt van de norm. Ten aanzien van resultaatafspraak 4 merkt verweerder op dat de toegekende score (cijfer 6) onvoldoende gemotiveerd is. Verweerder heeft dit over het hoofd gezien en zal dit alsnog aanpassen. Met betrekking tot resultaatafspraak 5 miskent eiser naar het oordeel van verweerder dat niet alleen het eindresultaat telt, maar ook de wijze waarop dit resultaat is bereikt. De commissie heeft uitgebreid gemotiveerd waarom meer van eiser mocht worden verwacht. Toepasselijk recht 2.10 Krachtens artikel 15:37, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU) wordt de ambtenaar periodiek beoordeeld op de uitoefening van zijn functie. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden in uitvoeringsregelingen nadere regels vastgesteld. Die nadere regels zijn neergelegd in de door verweerder vastgestelde Uitvoeringsregelingen Utrecht (URU) onder hoofdstuk 15x ("Beoordeling van werkresultaten en competenties"). Ingevolge artikel 1 van hoofdstuk 15x van de URU wordt in deze uitvoeringsregeling verstaan onder: - competenties: gedragskenmerken, deskundigheden en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het behalen van de belangrijkste werkresultaten van de functie; - eindscore: het cijfer, waarmee in de resultaatbeoordeling een samenvattend eindoordeel over het functioneren van een personeelslid wordt gegeven; - functie- en competentieprofiel: een samenhangende beschrijving van het doel en de belangrijkste werkzaamheden van een functie en de daarvoor vereiste gedragskenmerken, deskundigheden en vaardigheden; - resultaatafspraak: een schriftelijke overeenkomst tussen leidinggevende en personeelslid om een meetbaar resultaat te behalen met betrekking tot werkzaamheden en/of ontwikkeling van het personeelslid. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van hoofdstuk 15x van de URU maakt de leidinggevende aan het begin van het beoordelingstijdvak voor de bepaalde periode, in samenspraak met het personeelslid, afspraken over: a. de ontwikkeling van competenties; b. de te behalen werkresultaten; c. de rol van de leidinggevende met betrekking tot begeleiding en coaching. Beoordeling 2.11 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de toetsing van een beoordelingsbesluit beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Blijkens diezelfde rechtspraak moet in geval van negatieve oordelen als uitgangspunt gelden dat het op de weg van het betrokken bestuursorgaan ligt aannemelijk te maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is, en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de evenvermelde toetsing kunnen doorstaan. 2.12 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling zich ten onrechte heeft beperkt tot de uitoefening van zijn functie voor zover daarover resultaatafspraken zijn gemaakt. De rechtbank ziet mitsdien reden om vóór alles te beoordelen of verweerder op een juiste wijze invulling heeft gegeven aan de in artikel 15:37, eerste lid, van de ARU aan verweerder gegeven opdracht om de ambtenaar periodiek te beoordelen op de uitoefening van zijn functie. De rechtbank heeft in dit verband kennis genomen van het oordeel van de commissie, welk oordeel verweerder tot het zijne heeft gemaakt, dat de beoordelingssystematiek geen ruimte biedt voor het cijfermatig beoordelen van de competenties zonder dat hierover resultaatafspraken zijn gemaakt. Daaruit zou naar het oordeel van de commissie volgen dat de stelling van eiser, dat ook de wijze waarop hij de competenties vervult mee moet wegen in het beoordelingsresultaat, niet kan slagen. De rechtbank kan verweerder in diens opvatting niet volgen. 2.13 Uit artikel 15:37, eerste lid, van de ARU, blijkt dat de ambtenaar dient te worden beoordeeld op "de uitoefening van zijn functie". In de tekst van dat artikel kan geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel van verweerder dat slechts zou zijn bedoeld de uitoefening van de functie voor zover daarover resultaatafspraken zijn gemaakt. De in hoofdstuk 15x van de URU opgenomen nadere uitvoeringsregels bevestigen de rechtbank in de conclusie dat de beoordeling van de ambtenaar op de uitoefening van zijn functie niet slechts dient te geschieden op de aspecten waarover resultaatafspraken zijn gemaakt, maar het functioneren van de ambtenaar in volle omvang dient te betreffen. Zo is het doel van de uitvoeringsregels omschreven als "Het beoordelen van de werkresultaten en de competenties van de doelgroep ...". Ook in de definities van de begrippen "competenties", "eindscore", en "functie- en competentieprofiel", zoals opgenomen in artikel 1 van hoofdstuk 15x van de URU, vindt de rechtbank bevestiging voor haar standpunt dat de beoordeling zich niet slechts dient te beperken tot de gemaakte resultaatafspraken. De rechtbank overweegt in dit verband dat de gemaakte resultaatafspraken doorgaans betrekking zullen hebben op aspecten van de uitoefening van de functie die naar het oordeel van verweerder extra aandacht behoeven. Beoordeling van de functie-uitoefening op slechts die punten impliceert dat de onderdelen van de functievervulling waarover verweerder zich tevreden heeft betoond en waarover mitsdien geen resultaatafspraken behoeven te worden gemaakt, niet in de eindscore worden betrokken. Aldus heeft de beoordeling slechts betrekking op de uitoefening van een beperkt deel van de functie. 2.14 De rechtbank heeft er kennis van genomen dat weliswaar een beoordeling heeft plaatsgevonden van de noodzakelijke competenties en specifieke kennisgebieden, doch verweerder heeft nagelaten die beoordeling te betrekken bij de eindscore, althans daarvan is de rechtbank niet gebleken. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 15:37, eerste lid, van de ARU. Het bestreden besluit komt reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking. 2.15 Met betrekking tot de beoordeling van eisers functioneren in relatie tot de gemaakte resultaatafspraken overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft zich met betrekking tot resultaatafspraak 1 gemotiveerd op het standpunt gesteld, dat deze afspraak niet voldoet aan de eis dat deze voldoende specifiek en meetbaar is. De rechtbank acht de van de zijde van verweerder in de gedingstukken en ter zitting gegeven toelichting op dat punt onvoldoende en gaat er van uit dat daaraan bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar opnieuw aandacht wordt besteed. Meer specifiek dient te worden ingegaan op het verweer van eiser dat de tijdschrijfsystematiek niet de mogelijkheid kent om per dossier tijd te schrijven, alsmede op diens stelling dat uit het systeem geen betrouwbare conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de productie in 2004, vanwege de door eiser erkende achterstand in het administreren van die productie. 2.16 Met betrekking tot resultaatafspraak 5 (begeleiden en inwerken van twee collega's) kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn opvatting dat eiser tekort is geschoten, omdat hij zich te passief zou hebben opgesteld en de begeleiding voornamelijk vanachter het bureau zou hebben gedaan zonder de collega's mee te nemen naar het werk buiten. Eiser heeft er in dit verband naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat de resultaatafspraak slechts impliceert dat de beide collega's zich vóór 1 januari 2005 de functie van [functienaam] eigen hebben gemaakt. Daarnaast was eiser gehouden drie maal te rapporteren over de stand van zaken. Er zijn geen afspraken gemaakt omtrent de wijze waarop eiser het afgesproken resultaat diende te bereiken. De rechtbank neemt in aanmerking dat eiser onweersproken heeft gesteld dat de beide collega's voldoende zijn beoordeeld en dat het afgesproken resultaat vóór de afgesproken datum is bereikt. 2.17 Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met het bepaalde in artikel 15:37 van de ARU. Verweerder heeft nagelaten bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te vergaren en heeft aldus gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts ontbeert het besluit een deugdelijke motivering en is het mitsdien in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit van 14 oktober 2005 komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet hierin tevens aanleiding het besluit van 8 juni 2006 te vernietigen, nu verweerder een nader besluit op bezwaar dient te nemen. 2.18 Van proceskosten die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken. Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, 3.1 verklaart het beroep gegrond, 3.2 vernietigt de besluiten van 14 oktober 2005 en 8 juni 2006, 3.3 verstaat dat verweerder binnen zes weken een nader besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, 3.4 bepaalt dat de gemeente Utrecht het door eiser betaalde griffierecht van ? 138,- vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P. Putters en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2006. De griffier: De rechter: mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. P. Putters Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.